In het derde deel van Red Riding is het kwaad minder almachtig. De good guy, een advocaat genaamd John Piggott, overleeft de film niet alleen zelf, maar slaagt er bovendien in om een ontvoerd meisje levend terug te vinden. Een van de bad guys ontwikkelt een geweten en kiest partij tegen zijn kwalijke handlangers.
Toch is het opnieuw een harde film die je niet zonder gekreun kunt aanzien. De zwakbegaafde Michael, onterecht veroordeeld in deel 1, krijgt bezoek van zijn oude ondervragers. De herinnering aan hun methoden is dermate ontwrichtend dat Michael van angst zijn urine laat lopen. Dit ontlokt een van de rechercheurs een half geamuseerd, half minachtend lachje – waarmee hij de onverschilligheid van het kwaad illustreert.
![]() |
Michael krijgt bezoek van zijn oude ondervragers. |
Opnieuw dalen we af in de martelkelder van de Yorkshire politie: we vermoeden het al als we drie recheurcheurs door de gang aan zien komen lopen, de stropdassen in de hemden gestoken, zodat er geen bloed op zal spatten. Het slachtoffer heet Leonard en heeft niets van doen met de moorden die hem aangewreven worden. De reactie van Leonard past bij de sfeer van dit derde deel, waarin het goede iets minder machteloos is. Leonard wordt niet zonder meer gebroken door zijn ondervragers, maar schreeuwt van zich af en weigert te bekennen. Dat hij dit met de dood bekoopt lijkt bijna een daad van genade.
Een andere ondervraagde, reverend Laws, is nog beter bestand tegen de methoden van de rechercheurs. Dat ondermijnt hun rol van rücksichtlose machthebbers. De hoopgevendheid hiervan is op zijn minst ambigu, want juist reverend Laws ontpopt zich tot kwade genius.
Alles overziend: is dit deel een geslaagde reflectie op goed en kwaad met zijn vele schaduwen en machinaties? Ik twijfel. Deel drie mist de kracht van deel 1, maar is sterker dan deel 2. De martelscenes verleiden de kijker tot zwartwitdenken. De overwinning van het goede komt als een intens verlangde bevrijding, maar heeft ook iets leegs.
En toch is het een goede film. Iets eraan voelt als een rijke verbeelding van het leven. Misschien is het de vakkundigheid van de dialogen of het trefzekere spel van de acteurs. Of zou het uiteindelijk allemaal komen door de grandioze cameravoering, die doodgewone nieuwbouwwijken transformeert tot serene, angstaanjagende en bloedmooie decors?
Over de visuele kwaliteiten van de trilogie las ik hier iets wat ik nauwelijks begreep, maar wat toch erg juist leek: